Interview Cor van Rijkom, verzetsstrijder (1990)

Onderstaand interview met Cor van Rijkom is afkomstig uit een werkstuk dat ik in 1990 voor de middelbare school schreef. Ik was toen 15 jaar. Ter gelegenheid van 75 jaar bevrijding heb ik het geredigeerd en enkele passages proberen te verduidelijken.

Voor de zoveelste keer keek ik op mijn horloge: half twee. Veel te vroeg. Dat komt ervan als je altijd op tijd wil zijn. Dan maar een blokje omrijden. Het staat zo stom als je zo vroeg aanbelt.
Het was die eerste dag van juni prachtig weer. Tegen tweeën belde ik aan, nadat ik zowat vijf keer de Roemer Visscherlaan op en af was gereden
Een zwarte bouvier kondigde al blaffend mijn komst aan. Er werd opengedaan.

Na mijn luister-apparatuur aangesloten te hebben, kon dit fel­begeerde interview beginnen.

De heer Van Rijkom, oud-verzetsman, vond het gewenster, dat zijn naam niet genoemd werd in het werkstuk, ‘aangezien hij dit niet van belang vindt’, maar toonde zich gaarne bereid het een en ander over het verzetswerk te vertellen en eventuele vragen te beantwoorden.

De heer van R., geboren op 7 augustus 1914 (te Zeist), werkte tegen het einde van de jaren dertig ter gemeente van Zeist en had onder andere een opleiding van “Gemeente-Administratie”, heel vroeger genoemd kandidaatsdiploma gemeente-secretarie. Hij kwam uit een grote familie. Op zijn achtste stierf zijn vader en op zijn vijftiende jaar verloor hij zijn moeder. Hij was daardoor veel op zichzelf aangewezen, wat hij enerzijds als zeer moeilijk ervoer, en anderzijds ook veel levenservaring en mensenkennis opleverde. Dat laatste kwam hem in bezettingstijd ten zeerste van pas kwam. Desondanks heeft hij van de oorlog een minder prettige kwaal overgehouden.

Voelde U de oorlog in Nederland aankomen?

Aangezien ik niet behoorde tot de zeer jongeren die de oorlog en het verzet wat romantischer aanschouwden, zag ik de toekomst wat somber in, toen een man als Hitler, die destijds als nummer 7 lid werd van de NSDAP (Nationale Socialis­tische Arbeiders Partij), leider werd (afb. 33).
De reden van mijn bezorgdheid was vooral gelegen in het feit wat zich in 1933 afspeelde in Duitsland in de zogenaamde “Kristalnacht”.

Wat was namelijk het geval: een Duits diplomaat werd in Parijs door een joodse jongeman doodgeschoten. Dit was voor de Nazi’s in Duitsland een prachtige aanleiding, om de joden eens flink aan te pakken. Joodse winkels werden vernield en bestolen; joden werden mishandeld en kwamen in een kamp terecht. Vandaar mijn bezorgdheid, toen de Duitsers op 10 mei 1940 Nederland binnen­vielen.
Ik dacht toen: “Wat zal de toekomst ons bieden.“

In hoeverre had U gehoopt dat Nederland neutraal zou blijven?

Nederland wilde graag neutraal blijven, want wat moet je beginnen met een slecht verzorgd leger tegen een sterk bewapend Duitsland? Tevens waren wij tijdens de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) ook buiten de oorlog gebleven.
Bovendien hadden wij van de Duitse zijde de garantie gekregen dat wij niet aangevallen zouden worden.
Maar de onbetrouwbaarheid van Hitler kwam wederom aan het licht, toen Duitse legers ons land toch aanvielen.
Eigenlijk hadden we het wel kunnen weten, gezien de zeer laffe en geheime overeenkomst tussen Stalin en Hitler, waarbij afgesproken werd dat bij een aanval op Polen door Rusland en Duitsland ieder een deel van het land toegewezen zouden krijgen. Je ziet dus, dat je met deze zeer onbetrouwbare lieden geen zaken kon doen.

Hoe stond U tegenover de Nederlandse capitulatie?

Er was een crisis in 1930 die over heel Europa heerste. In die tijd waren alleen in Nederland al zo’n 400.000 werklozen. Voor die tijd, met minder inwoners, gigantisch.
Scheepvaart, landbouw, tuinbouw en fabrieken hadden ten zeerste van de crisis te lijden. Er heerste grote ontevredenheid onder mensen. De regering besloot de werkelozen steun te verlenen en hielp hen aan werk.

Er werd destijds weinig geïnvesteerd in goede bewapening. Dus toen de oorlog uitbrak… Als je het heel goed bekijkt was er gewoon geen houden aan. En dan was er ook nog verraad.
Ik vind wel dat als je een leger hebt, je er ook wel de middelen op na moet houden om je te kunnen verdedigen.
Dit gold in zekere mate ook voor Engeland en Frankrijk, die ook militair gezien niet op een oorlog waren voorbereid.
Wat ook belangrijk is om te weten: de Eerste wereldoorlog was door Duitsland verloren. Daar kwam nog bij dat er ook daar een enorme werkeloosheid (7 miljoen) was.
Toen kwam er die onbekende partij met die onbekende man naar voren, maar hij had de gave mensen enorm te imponeren door te schreeuwen, door gesticulatie, door mimiek (zie afb. 34+35).

En wat zei die man (Hitler)? Van alle beroerde situaties gaf hij de schuld aan de communisten, de democratische regering, de zigeuners en vooral de Joden. “Als jullie uit deze ellende willen komen, beste mensen, volg mij dan. Dan zal er werk komen, het land zal weer groot worden”. ‘Lebensraum’ enzovoort…

In zekere zin is hij de bevolking hieraan tegemoet gekomen: want er werden fabrieken gebouwd en er kwam weer werk.
Hij speelde écht in op het sentiment van deze mensen. Maar voor een ander doel dan zij gedacht hadden, die al lang blij waren dat de werkeloosheid voorbij was. Natuurlijk waren er ook mensen die tegen hem waren. Maar Hitler wist door zijn massa-psychologie alle SD-ers bij elkaar te brengen. Samen met Goebbels (‘een grote boef’ , afb. 35), de minister van Buitenlandse Zaken, hield hij dan redevoeringen waarbij zij schreeuwden: “Sieg Heil!”
Dan stak de SA haar hand op en het publiek volgde: De een keek de ander aan, en als die ander dan zijn hand opstak, deed de een het ook. En al die mensen, waarvan sommigen Hitler wel konden wurgen, staken allemaal hun poten op (fig. 36).

Door het inspelen op de jeugd bereikte die Hitler ook ontzettend veel (de Hitlerjugend, zie fig. 36): zij moesten allemaal dappere jongemannen worden. En op het laatst ging het zelfs zo ver dat de ouders hun kinderen niet eens hun durfden te waarschuwen voor de boze bedoelingen van Hitler. Want zij waren bang dat zij door hun eigen kind zouden worden verraden. Hetgeen dikwijls is gebeurd.

Dan zeg ik tegen jongeren: “Kinderen, luister alsjeblieft naar jullie ouders, naar je leraren, enz. Want wat betekent dictatuur? Dat één man uitmaakt wat er moet gebeuren. En als je er niet mee eens bent, en je doet je mond open, dan sturen ze je naar een kamp.
En hoewel democratie ook niet helemaal volmaakt is­ – echte democratie bestaat niet eens – het is nog altijd duizend keer beter dan een dictatuur, waar de massa niets te zeggen heeft en enkele individuen de dienst uitmaken.”
In de democratie mag je meedenken, meebeslissen en meepraten. Als je ergens niet mee eens bent, mag je het gerust zeggen!

Toen de oorlog uitbrak, was U toen an plan direct het verzet in te gaan?
Dat heeft een voorgeschiedenis. Er zijn veel mensen die niet aan het verzet hebben deelgenomen, vaak omdat ze bang waren voor de gevolgen, maar intussen wel de pest hadden aan de Duitsers en naar vrede en vrijheid verlangden. Veelal waren dit heel fatsoenlijke mensen.
Maar je kwam ook in het verzet terecht door bepaalde omstandigheden. Ik zal mijn geval eens noemen: ik werkte al een jaar op de secretarie in Zeist en ik had een broer die werkzaam was in de Gerofabriek – daarvoor de grootste zilver fabriek van de hele Benelux (zie fig. 37, 38 en 39, 40).

Mijn broer was daar graveur. Als bijverdienste maakte hij in zijn vrije tijd foto’s (hij had zijn eigen fototoestel gemaakt). Toen de oorlog uitbrak wilden velen naar Engeland vluchten. Die kwamen dan voor een pasfoto in hun persoonsbewijs bij mijn broer. En ik stal dan persoonsbewijzen bij de gemeente.
Die broer van mij was heel Oranje gezind en toen op 4 mei de Koningin met de ministers naar Engeland waren vertrokken, was hij erg in zijn wiek geschoten.

Mijn broer maakte fotoreproducties van het koninklijk huis en spreidde die overal rond. Maar een andere broer die meehielp werd verraden en aangehouden en door de SD naar de Maliebaan gebracht. Vandaar uit hebben ze hem naar de gevangenis aan de Gansstraat gebracht – ook wel ‘Het Luie End’ genoemd (vanwege aan de ene kant de gevangenis en aan de andere kant de begraafplaats).

Maar ook daar kon mijn broer zijn mond niet dichthouden en schreef brieven als ‘er zitten meer gekken buiten de gevangenis dan binnen’ enz., enz… Dat was nog in oktober 1940. In 1944 zou je daarvoor al lang in een concentra­tiekamp hebben gezeten…

Mijn andere broer (die van de Gerofabriek) ging regelmatig naar de Maliebaan om te vertellen dat hij meer foto’s gevonden had. Wat de SD natuurlijk niet geloofde, want die dacht dat hij ze gemaakt had.
Toen hebben we mijn broer geadviseerd nog veel meer foto’s te maken en die overal te verspreiden, ook tegenover het politiebureau.

Vervolgens hebben wij ons bij de Maliebaan gemeld en gezegd: “Nou, zien jullie wel, jullie zeggen dat jullie eerlijke mensen zijn: die foto’s komen helemaal niet van mijn broer!“
Ze hebben hem daarop meteen vrijgelaten. ·

Ik begon in het verzet met hulpverlening. Veel mensen zijn later in het verzet gekomen, maar door de incidenten die ik net noemde kwam ik er al heel vroeg in.
En hoewel sommige Nederlanders ook de pest aan de Duitsers hadden, zijn zij niet het verzet in gegaan, ook al zijn het beste mensen. Op dat gebied ben ik toch heel ruimdenkend.

Wat werd Uw taak in het verzet?

In het begin was ik bij de afdeling militaire zaken bij de gemeente. Het was gebruikelijk dat geen enkele Duitser een huis of gebouw mocht betrekken zonder toestemming te vragen aan de plaatselijke Ortskommandantur.
Die kwam dan bij de Militaire Abteilung, en zeiden dan bij voorbeeld: “Wij willen graag ‘Ma Retraîte’ (zie fig. 42), ‘De Breul’ (44, 45) of ‘Hoog Beek en Rooijen’ (43) betrekken, maar ook ‘gewoon’ woonhuizen.

Dat is volgens het landoorlog reglement geoorloofd: de bezetter schijnt dat te mogen. En dan moesten wij als gemeente de oorspronkelijke bewoners, wier huizen gevorderd werden, onderbrengen.
Zo ben ik van afdeling veranderd en op ‘Huisvesting’ geplaatst. Op die manier kon ik goed overzien wat voor troepen er in Zeist gestationeerd werden.
Later ben ik hoofd geworden van de plaatselijke inlichtingen­dienst bij het verzet. Aan de hand daarvan kon ik melden: de SD zit in Pasadena, of in het Christelijk Lyceum, de Oberwerk ligt op de Kroostweg, de kweekschool. Dat gaf ik vervolgens onmiddellijk door aan mijn grote baas Hamstra die hoofd was van de inlichtingendienst over een grotere regio (de DC-3).
Zo ben ik ook een keertje boos geworden, toen bij Woudschoten jongeren alle in- en uitgaande Duitse auto’s noteerden.
Ik zei: “Jongens, donderen jullie alsjeblieft gauw op, want we beschikken al lang over die gegevens! En als ze je pakken, dan hebben je geen enkele kans dat je er ooit weer uitkomt.”
Daarna heb ik hun ouders opgezocht om te vertellen dat het natuurlijk prachtig is wat ze doen, maar dat wij al die gegevens al lang hebben. Als ze hiervoor opgepakt zouden worden is dat voor niets geweest.
Er werden in het verzet dus ook dingen gedaan die niet nodig waren, waardoor mensen onnodig in moeilijkheden kwamen. Aan stoerigheid hadden we niks. Je moet enkel verzet plegen als het nuttig is. En dat is niet altijd zo geweest. Daarmee verschil ik weleens van mening met andere collega’s.

Maar toen kwam ik bij de LO (Landelijke Organisatie voor hulp aan Onderduikers). Daar was ik ook de naaste medewerker van kolonel Palm, waar ik heel goed mee kon opschieten. Dat was een man die door de regering uit Londen als gewestelijk commandant was aangesteld. Hij was ook militair-commissaris. Na de oorlog heeft hij mij ook voorgedragen voor de Militaire Willems-orde, maar dat wilde ik niet, mede gezien het feit dat ik na de oorlog erg ziek was.

Bij ons thuis (op de hoek van de Burgemeester Patijnlaan/Joost van den Vondellaan) hadden we ook nog een onderduiker. Daar woonden we naast Kees Burger (fig. 50), die nog bij z’n moeder woonde en door de SD gezocht werd.

Hij heeft verscheidene malen bij ons geslapen, bang dat hij gepakt zou worden. Uiteindelijk hebben de moffen hem neergeknald. Een Rooms-Katholieke school is naar hem genoemd.

Als ik hoorde dat iemand gezocht werd, haalde ik de kaart uit het bevolkingsregister en vernietigde deze. Cor doet voor hoe hij zo’n kaart dan weggapte:
“Wat kom je doen?”, vroeg dan een ambtenaar
“Ik moet even iets voor de burgemeester opzoeken.”
Ik verstopte dan die kaart in een speciaal daarvoor meegenomen boek. De kaart was dan ‘pleitte’. Vervolgens kwam de SD. Die zei dan “Scheiße, de kaart is er niet meer. Hij zal wel verhuisd zijn. Die vinden we nooit meer…”

Gelukkig had ik goed contact met twee mensen uit de Ortskommandantur. Want je moet niet denken dat elke Duitser een Nazi was, om de donder niet! Modersohn en Lüdeke. Zij gaven ons door waar en wanneer er razzia’s werden gehouden. Dan speelden wij die informatie weer verder door.
Met deze Duitsers konden we gewoon praten. Van hem heb ik zelfs een radio-toestel gekregen omdat de mijne kapot was.
Ik bedoel maar: heel gekke situaties.

De hele Lindenlaan werd zelfs afgesloten voor het publiek. En dan mocht je ook niet om acht uur over straat.

Ik beschikte destijds over een vals persoonsbewijs en toen ik een keertje in het pikkedonker werd aangehouden op de Lindenlaan, riep een soldaat:
“Wer da?!” Gelukkig had ik zo’n vals bewijs bij me. Hoeveel gebouwen, lanen zijn er door de bezetter wel niet gevorderd…

U verkeerde dus wel eens in direct levensgevaar?

Laten we zeggen: geestelijk ging ik er wel aan kapot. Ik heb daar zeker een kwaal aan overgehouden. Ik had tevens contact met de commandant van de KP (de heer Ten Kate) en het hoofd van de LO (meester Meijer). Die zeiden, wanneer m’n broer uit Driebergen brandbommen ging leggen op Duitse vrachtwagens: “Dat mag jij niet doen. Jij hebt een belangrijke post. Jij kunt zoveel inlichtingen verschaffen, je bent van hele grote ‘importantie’.”

Op de Waterigeweg werd eens een Duitser doodgeschoten. Maar niemand wist, ook ik niet, hoe en door wie dat gedaan was. Het had echter wel consequenties. Toen heeft men van Duitse zijde gezegd: “Dan moeten er tien Zeistenaren worden doodgeschoten…”

Daarop vroegen mijn collega’s in het Verzet: “Zeg, van Rijkom, zou jij er wat aan kunnen doen? Jij hebt goede contacten met Lüdeke en Modersohn.”

Ik heb toen eerst contact gezocht met Van der Weert, een NSB-er die nooit iemand kwaad had gedaan (zijn broer,ook NSB-er, was zogenaamd commissaris in de provincie was geworden): “Wat schiet je met zo’n represaille toch op? Daar moet je toch iets tegen doen!”

Aangezien ik met het gesprek niet het gewenste resultaat verwierf, heb ik het toch nog met Obergefreiter Lüdeke voor elkaar gekregen dat die represaille niet door zou gaan. Sommigen vinden dat dat een van de belangrijkste dingen was die ik gedaan heb.

Ik was eens in de Ortskommandantur en Lüdeke en Modersohn hadden een gesprek met iemand van de Gestapo. Op een gegeven moment zei Modersohn iets, waarop de Duitser reageerde:
“Hé, dat mag je niet verklappen: er staat een civiel bij.” Met die civiel bedoelde hij mij. Voor die lui van de Gestapo moest je erg oppassen. Als je later dan buitenkomt, kunnen ze je zo voor je donder schieten.

Als er bepaalde acties door het verzet werden uitgevoerd, hield u dan altijd rekening met represailles?
De gangbare mening was dit: Je moet nooit een hoofdofficier doodschieten. Maar wel een verrader of NSB-er. Dat vond de bezetter lang niet zo erg.
Als voorbeeld kun je ‘De Woeste Hoeve’ noemen.
In de nacht van zaterdag 6 op zondag 7 maart 1944 werd een auto op weg naar Apeldoorn door leden van de BS beschoten.
SS-officier Rauter (zie fig. 23), de hoogste Duitse politechef in Nederland, raakte zwaargewond. Twee andere officieren werden dodelijk getroffen.
Ruim driehonderd Nederlanders werden uit de gevangenis gehaald, waaronder tien gevangenen uit het Wolvenplein (huis van bewaring te Utrecht). Wat ze gedaan hadden deed er niet toe. Ze werden naar een toegangsweg van een boerderij (Soestdijkerweg 6) gebracht.
Nadat zij uit de vrachtwagen waren gestapt, schoot het vuurpeleton hen dood.
Vier kregen nog een nekschot met een revolver omdat ze nog niet helemaal dood waren. ‘Gewoon’, als represaille.

“Zeg jóh, beste mensen,” zei ik dan, “zijn die 263 dooien waardoor hele gezinnen in ellende zijn gekomen, het werkelijk waard?”

Een ander voorbeeld:
In de nacht van zaterdag 30 september op zondag 1 oktober 1944 werd een hinderlaag bij Putten gelegd, en werd een Duitse auto met vier officieren beschoten door de RVV (Raad van Verzet, voortgekomen uit de OD, de Orde Dienst).
Één officier overlijdt, twee Duitse officieren raken gewond, de vierde wordt zwaargewond ontvoerd. Dat vond ik niet verstandig. De Duitsers waren woedend. Ze gaven opdracht heel Putten als het ware plat te branden: 105 woningen gingen in vlammen op en 660 mannen, tussen 15 en 60 jaar werden naar het concentratie kamp in Neuengamme gebracht.
Slechts 144 zijn levend uit het kamp teruggekomen. Dan zeg ik (bij de illegale worden sommige dan nijdig op me): “Je moet de groots mogelijk zorgvul­digheid in acht nemen: weet wat je doet en wat de consequenties kunnen zijn.”
De hinderlaag in Putten vond ik eigenlijk een donkere bladzijde in de geschiedenis van de illegaliteit.

Je hebt nog altijd mensen die zeggen dat die Duitse officieren veel meer mensen zouden hebben laten ombrengen. Maar in het geval van Putten wist het verzet niet dat in de auto Rauter zat.

Toen ik op de secretarie was en Duitsers huizen en de inboedel vorderden, waarschuwde ik vooraf de bewoners en vertelde hen wat ze wel en niet mee konden nemen. Toch was het ook wel ‘ns moeilijk om de bewoners onder te brengen. Zoals bijvoorbeeld kolonel Palm die op de Parklaan woonde en die eruit moest voor een Duitse generaal (in kleine kring spottend ‘de Erwten-en-Bonen-Generaal’ genoemd).

Kolonel Palm moest dus zijn huis verlaten, maar waar kon ik zo’n verzetsman veilig onderbrengen? Daarop heb ik een villa aan de Socrateslaan gevonden, bewoond door een ernstig zieke NSB-er. Voor zijn huis stond zelfs een grote pantserwagen opgesteld:
“Kijk eens kolonel,” zei ik, “dit is nou een veilige plek waar ze nooit een illegaal werker zullen zoeken.“
Die zieke NSB-er had niets in de gaten; die was meer dood dan levend. In vredestijd zou je dat nooit doen, maar in de bezettingstijd toen, waar mensen als bladeren uit de bomen vielen, vond ik dit wel verantwoord.

Aan de Boulevard woonde de heer Schmid die in de Raad van het Verzet zat (hij zou na de oorlog wethouder worden). Die moest ook zijn huis uit. Ik bracht hem onder bij Freule Grothe, een oude dame die buitenplaats Nijenheim bezat (aan de Kroostweg, waar nu ‘Memento Mori’ gevestigd is).

Op een dag kwam bij de Ortskommandantur bij Modersohn een vrouw waarvan haar man door een ‘terrorist’ (een illegale) was doodgeschoten. Haar zoon zat bij de Nederlandsche SS.
Ze vertelde dat ze nu zonder huis zat en dat ze wel ergens een Jood wist, wiens huis ze wilde hebben.

Modersohn heeft toen mij de opdracht gekregen dit te verwezenlijken. Ik zei dat hij dat toch niet kon maken, waarop hij vertelde dat hij anders zelf neergeschoten zou worden.
Dus leek het mij verstandig met hem mee naar het huis te gaan. De joodse kinderen vlogen als ratten tegen de muur toen ze mij­ met die moffen zagen aankomen. De vrouw van de verrader wilde het huis best hebben. Toen ik als laatste het huis verliet kon ik nog net tegen de onthutste bewoners zeggen: “Wees kalm, ik zal kijken wat ik voor jullie kan doen.”

Ik wist ergens een bejaarde vrouw te wonen aan wie ik vroeg ze tijdelijk het huis wilde verlaten. Daarbij heb ik haar toen beloofd dat ze na de oorlog een andere woning zou krijgen en dat alle kosten vergoed zouden worden (mits we allemaal nog leefden natuurlijk).
Ze ging ermee akkoord zodat de Jood, die met een Christen vrouw getrouwd was, met hun kinderen in de woning konden blijven.

En zo kun je zien dat de zeer goede verstandhouding met enkele leden van de Ortskommandantur een zeer goede zijde voor Zeist heeft gehad. Aan genoemde goede Duitsers werden persoonsbewijzen verstrekt, waarmee ze na beëindiging van de oorlog gelijk konden onderduiken. Daardoor stimuleerden wij deze Duitsers veel water bij de wijn te doen, wat ze ook gedaan hebben. Veel ellende bleef Zeist hierdoor bespaard.

De bezetter heeft in Zeist veel huizen gevorderd, mede omdat in de omgeving van het vliegveld Soesterberg woningen door overvliegende Engelse bommenwerpers (zoals in de week van 8 op 15 maart 1944) onbewoonbaar raakten.

Het is een keer gebeurd dat in de vroege morgen van zaterdag 10 juni 1944, alle bewoners aan de Krakelingweg (de nummers 29 t/m 97) voor een Duits legeronderdeel binnen één à twee uur hun woning moesten verlaten!! Dat kun je je niet voorstellen, maar zo ging dat. Met achterla­ting van de complete inboedel.

Omdat de meeste bewoners in zo’n korte tijd geen onderdak konden vinden werden zij tijdelijk op het politiebureau ondergebracht.
Gelukkig was in dit geval geen sprake van een langdurige vordering en in de loop van maandag kwam het verlossende bericht dat de bewoners om zeven uur weer konden terugkeren!

Een ander geval deed zich voor aan de Verlengde Slotlaan, waar Dominee Lugtigheid met zijn gezin woonde. Hij was ook actief in het verzet. Op Duits bevel moesten zij hun woning met spoed verlaten: de kinderen hadden op het dak naar overvliegende Britse bommenwerpers gezwaaid. Dat hadden enkele leden van de Grüne Polizei gezien.

En ik moest er voor zorgen dat er onderdak aan hen werd verleend. Ik wist me er geen raad mee. Nou hadden de Duitsers destijds verschillende gevorderde huizen aan de Platolaan leeggekocht. Die hielden ze achter de hand voor eventuele binnentrekkende troepen.
Dan konden ze er meteen in.

Ik beloofde de dominee één van die gevorderde woningen en liep op Modersohn af om te vertellen dat ik die dominee gelukkig heb kunnen onderbrengen op de Platolaan. Hij zei:
-”Dat kan toch niet! Dat is een gevorderde woning!“
-”Maar man! Die woning heb je toch al lang vrijgegeven?”

Na lang praten zag hij het uiteindelijk door de vingers. Maar als je met een rotzak of een echte Nazi te maken had, waar je helemaal niet mee kon opschieten, was je de sigaar.

Ik noem ook enkele andere percelen die hier in de buurt gevorderd werden:

– ‘t Christelijk Lyceum voor De Sicherheitsdienst (hoewel inmiddels al grotendeels ondergebracht in huize Pasadena [later afgebroken en door Figi als Hotel Pasadena geëxploiteerd]).

– De Breul voor Het commando Luftgau Holland met de generaal van de nachtjagers van Duitsland. Göring (zie fig. 10) is hier verscheidene malen geweest, hetgeen gepaard ging met grote feesten. De oorspronkelijke Joodse bewoners hadden zich van het leven beroofd toen de Duitsers binnenvielen.

– Kapel Sint Jozef Kweekschool (aan de Kroostweg) voor het Werbe­ commando van de Kriegsmarine. Alvorens de school gevorderd werd, hielden twee paters in plaats van catechisatie, wapeninstructies voor nieuw aankomende KP-ers!

-Het oude weeshuis
-Huize Schaerweijde (zie fig. 48)
-Pavia (zie fig. 49)
-Villa Nova
-Veldheim

In de Rooms Katholieke kerk aan de Utrechtseweg bevond zich ook een wapenopslagplaats, terwijl beneden de moffen waren.

En in het Sanatorium-bos bevond zich een schuilkelder ten behoeve van een knokploeg.

In het Knuppelbos (nu Vollenhove) was een volledig ingerichte schuilplaats voor veertig personen met voedsel en medicamenten.

Op dinsdag 23 januari 1945 vond er een overval plaats op het politiebureau. Een politieambtenaar lichtte de KP in over het feit dat steeds meer Joden op het politiebureau werden ondergebracht.

De beruchte SD-ers Fritz Koch en Hendrik Verbaan waren uit den Haag overgekomen en hadden in Driebergen een Joodse vrouw en haar kind gearresteerd. Haar man was op dat moment aan het wandelen en ontsprong zodoende de dans. Na verloop van tijd schijnt de vrouw te hebben doorgesla­gen en noemde haar verblijfsadres, waarna spoedig meerdere arrestaties volgden.
Aanvankelijk voelden wij er niks voor om wat te ondernemen, maar na aandringen van verschillende kanten, waagden wij het er op. We hadden maar weinig tijd want plotseling kwam het seintje van het politiebureau dat de Joden de volgende morgen om zeven uur door de SD zouden worden opgehaald. Snel werden de benodigde documenten gemaakt, want zelfs de Zeister politie zou zulke ondeugdelijke papieren niet afgeven.

Personen die het politiebureau in gingen en de Joden bevrijd hebben waren Rudi Beeskow, alias Piet de Mof (een gedeserteerde Duitser, waarvan we niet precies wisten aan welke kant hij was), en Henny Idenburg.
Overal stonden KP-ers, bij onverwachte situaties, verdekt opgesteld. Ze zijn nog allemaal in leven gebleven.

Nou, vertel jij nu maar ‘ns wat jij op je lever hebt! Ik geloof dat ik al een aardig tijdje verteld heb.

Hoe wisselde U informatie uit met andere verzetsgroepen?

In het begin werkten erg veel mensen individueel. Te Zeist had je als commandant van de KP Piet van de Top. Ik mocht nergens aan meedoen omdat mijn informatie te belangrijk was. Maar onderling zat het niet altijd even goed tussen de verzetsgroepen.

Op een zeker moment, ik meen in 1943, kwam er het bericht dat alle soldaten zich weer moesten melden om in Duitsland te komen werken. Hierdoor konden weer paar honderdduizend Duitse soldaten vrijgemaakt worden om weer ingezet te worden.

Duizende Nederlanders zijn daarom ondergedoken. Binnen de LO (Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers) werd daarom een afdeling opgericht die zorgde voor persoonsbewijzen, bonnen en stamkaarten (iets wat onderduikers niet hadden want zonder stamkaart kréég je geen bonnen).

Nou was er in Zeist heel goede contacten met de ambtenaren van het distributiekantoor. Maar in andere gemeenten, waar dat niet­ zo was, werden deze kantoren overvallen. Toen ging de LO zelf contact zoeken met de knokploegen die mensen zelf opleidden. Dat werd dan de LKP (Landelijke Knok-Ploeg).

In 1944 telde de LKP al 1500 vaste strijders en samen met de LO verzorgden zij aan het eind van de oorlog 350.000 onderduikers (dat was 70% van het totale aantal)!

De verzetsgroep CS-6 (vernoemd naar Corellistraat 6 te Amsterdam, zie fig. 52) bestond hoofdzakelijk uit studenten die contact hadden met de illegale CPN (de vroegere Communistische Partij Nederland) en hield zich bezig met persoonsbewijzen, sabotage, spionage en het liquideren van vooraanstaanden NSB-ers.

In april 1943 ontstond de RVV (Raad van Verzet) onder leiding van Jan Thijssen, nadat hij uit de OD was gezet. De illegale Ordedienst mocht niet vechten in oorlogstijd, maar zodra de Duitsers weg zouden zijn, zou dit legioen van oud-frontstrijders voor de orde zorgen.

Maar het RVV ging zich ook bezighouden met daadwerkelijk gewapend verzet. In hoofdzaak: sabotage en aanslagen en in mindere maten overvallen op distributiekantoor. Daar was ook de zeer bekende medewerkster Hannie Schaft (“Het Meisje met het Rode Haar”, zie fig. 53) waarvan Hitler persoonlijk de opsporing gelaste.

Een vaak onderlinge strijd tussen de strijdgroepen en de gebrekkige samenwerking deed de regering in Londen stappen ondernemen (dat is wel belangrijk om te weten, maar daar praten de illegalen niet zo graag over):

Op aandringen van de Nederlandse regering werden in september 1944 de Binnenlandse Strijdkrachten verenigd, met als bevelheb­ber Prins Bernhard. In de BS kwamen de OD, de RVV en de LKP.
De bundeling veroorzaakte ernstige spanningen die aanhielden tot de bevrijding. Kolonel H. Koot nam het commando in de bezette gebieden op zich en wist de BS met goed beleid enigszins in het gareel te krijgen.

De Gestapo en de SD bestreden het verzet door middel van marteling en maakten gebruik van de V-Männer [=vertrouwenspersonen die zeer nauw verwant waren met NSB-ers en zelf zeer pro-duits waren].

Dit weet bijna niemand: veel Nederlanders infiltreerden zich in verzetsgroepen en wisten daarmee medewerkers aan de SD over te leveren.

Bij het vervullen van hun taken werd de Gestapo en de SD bijgestaan door de Ordnungspolizei en de Grüne Polizei.

Er waren in de oorlog drie soorten burgemeesters:

  • Burgemeesters die al fout waren
  • Burgemeesters die aftraden bij het binnenvallen van de moffen
  • Burgemeesters die bleven ondanks de hekel jegens de moffen en er van maakten wat er te maken viel.

Ik blijf erbij dat de laatst genoemde dé beste burgemeesters waren. Daar kon je makkelijk mee samenwerken en mee praten.
Zoals Burgemeester Visser (zie fig. 46). Hij praatte altijd heel deftig en zei dan tegen mij: “Van Rijkom: de ‘euren’ in de wind houden!“ “Komt in orde!” zei ik dan altijd.

Er was op de Professor Sproncklaan een mevrouw wiens zoon naar Engeland was gevlucht en daar de luchtmacht diende. Zij had inkwartiering van een Hollandse SS-er. Toen ik bij haar kwam vroeg ik: “Geef mij die cheque ‘ns, dan kan ik hem kopiëren: dan kan ik bewijzen dat hij bij de SS is geweest.”

Maar dat was stom van mij… Ik heb die cheque bij mijn broer gebracht, maar het duurde veel te lang voor ik hem terugkreeg en ze vroegen zich af waar de cheque gebleven was. Toen er voor de tweede keer naar de cheque gevraagd werd en er met de SS gedreigd werd, raakte ze in paniek en zei: “Ja, die heeft Van Rijkom meegenomen.”

Ik heb het die vrouw natuurlijk nooit kwalijk genomen, want het was ook mijn schuld. Maar het had ook heel gevaarlijk kunnen aflopen. Na enkele dagen belt er zo’n kereltje (wiens naam ik niet noemen zal) bij me aan en zegt: “U zit in grote moeilijkheden want u hebt die cheque van die SS-er. Wees blij dat ik geweest ben, anders had je al in een kamp gezeten. Als je die cheque aan mij teruggeeft, dan zal je niets overkomen.”

“Oké,” heb ik toen gezegd, “maar ik vertel wel aan mijn mensen dat jij bij mij geweest bent. Houd er rekening mee, want als er iets met mij gebeurd, ga jij d’r aan.”
“Ja, maar beloof me dat je later voor me zult opkomen.“ En dat beloofde ik. Verder heb ik niets meer van hem gehoord.

Ik heb ‘ns een opdracht gekregen, toen de oorlog zo wat ten einde was: “We moeten de vlaggen uitsteken”. Visser heeft destijds gevraagd:
“Durf jij naar de ortskommandantur te gaan?” Ik zei: “Ik wel.”
Ik dus naar Lüdeke om te zeggen dat ze bij ons op de gemeente vlaggen wilden gaan uitsteken
Antwoordt Lüdeke: “Nou, dat zal ik maar laten, want er vinden nog af en toe gevechten plaats: Er zijn nog altijd SS-ers die niet weten dat de overgave een feit is.

Toen de oorlog echt voorbij was, voelde ik me meer dood dan levend: ik had het vreselijk benauwd, maar niemand wist wat het was. Ik heb vijf maanden in een herstellingsoord gezeten, maar na 25 jaar had ik er nog last van. Totdat een professor mij uitlegde dat het een heel uitzonderlijke vorm van hyperventilatie is, waarbij alle bloedvaten samenknijpen.

Wat is volgens U de rol van het verzet bij de bevrijding van de WOII?
Nou, die rol was niet zo groot. ‘Bijltjesdag’ (waarbij Nederlanders wraak gingen nemen op Duitse partizanen) – is veel gedisciplineerder verlopen omdat de BS pro-Duitsers zelf op haalde.

Die ex-NSB-ers zijn naar Het Slot gebracht, wat toen helemaal vernield was de moffen (fig. 55). Ik heb daar niet aan meegedaan want ik zat bij een staf die daar gelukkig niets mee te maken had.
Ik ben niet geschikt om in een blauwe kiel rond te lopen en mensen op te halen (zie fig. 56)

Van het gemeentebestuur kreeg ik toestemming om tot dinsdag 1 januari 1946 bij de staf te blijven om voor de afwikkeling te zorgen. Eigenlijk is dat zonde van mijn tijd geweest, maar goed.

Er waren ook NSB-ers die geen mens kwaad hadden gedaan, maar gewoon stomme lui waren. Als je tot een bepaalde tijd (1942 geloof ik) spijt had van je N.S.B.-ers-schap en je niet al te verkeerde dingen gedaan had, kreeg je geen moeilijkheden. Maar d’r waren van die NSB-ers die bleven volharden.

Na de bevrijding hebben de militairen het van de BS overgenomen, tot groot ongenoegen van hen, omdat zij hierdoor niets meer te vertellen hadden.

Toen ik meneer Van Rijkom vroeg wat zijn mening was over de Oostenrijkse oorlogsmisdadiger cq. president Kurt Waldheim wilde hij daar niets over zeggen omdat hij daarover zo weinig van af weet. Want, zo legde hij uit, ik wil pas echt mijn mening geven, als ik er alles van af weet en dit enkel uit objectieve bron heb vernomen.

Hij heeft een hekel aan mensen die met alle winden meewaaien en vindt het al moeilijk genoeg een goede mening weer te geven over iets waar hij alles van af weet. Wel acht hij het ‘een twijfelachtig iets’. Maar wil het aan een kant wel accepteren omdat Waldheim immers ook secretaris van de Verenigde Naties geweest is.

Oorlogsfilms ziet hij liever niet vaak, omdat die huiveringwekkend zijn en herinneringen weer naar boven brengen. “Mijn vrouw heeft veel dingen over de oorlog van mij weggehouden, en daar ben ik haar dankbaar voor.”
Naar documentaires, die zuiver geschiedkundig gemaakt zijn, kijkt hij wel graag.

Hoe staat U tegenover de hereniging van de twee Duitslanden?

De Heer Van Rijkom heeft over die vraag lang moeten nadenken. Voorover bukkend lijkt hij in diepe bezinning na te denken. Na een poosje zucht hij en zegt twijfelend:
“Tja… dan wordt het weer het grootste land van heel Europa, met ontzettend veel macht. Gelukkig wordt het nog helemaal ingebed in het nieuwe Europa van 1992. Dat Europa is een iets waardoor oorlogen alleen maar voorkomen kunnen worden.

Nu nog de ontwikkelingen met Oost-Duitsland – het Warschaupact­ en al die oosterse landen. Zij voelen niks meer voor de invloed van de Sovjet-Unie.

Zo blijkt maar weer dat vrijheid een ontzettend groot goed is. In een toespraak als voorzitter van ‘het Vier-Mei-Comité’ heb ik gezegd:

“Wie de vrijheid liefheeft, wie de vrijheid als het hoogste goed beschouwt, zal zich verzetten tegen de dictatuur, zowel uiterst links, als uiterst rechts. En toen op 10 mei 1940 Duitse troepen ons land binnenvielen, onze vrijheid aan banden werd gelegd en met voeten werd betreden, waren er personen die zich tegen de steeds straffere maatregelen van de Duitsers verzetten. Zij verzetten zich omdat onze Joodse landgenoten stelselmatig werden vervolgd en werden vervoerd om in gaskamers te worden omgebracht.
Zij streden voor een land waarin kinderen vrij kunnen spelen, voor een land waarin zij vrij kunnen spreken, voor een land vol van rood, wit en blauw. En mensen uit tal van gelederen, alle maatschappelijke standen, uit alle godsdienstige richtingen bonden de strijd aan tegen bruut geweld.”

Om de Berlijnse Muur te hebben zien vallen, om alle mensen uit hun huizen zien gaan, grote mannen in huilen te zien uitbarsten, is natuurlijk prachtig om te zien. Geen van allen weten wat échte democratie is.
In Nederland is het een kunst om de mensen aan het denken te brengen, want het jachtig leven van de mens leent zich erg moeilijk om achterom te kijken. Nederlanders vinden vrijheid de gewoonste zaak van de wereld, maar ze vergeten dat de verworvenheden die verankerd zijn in de constitutionele monarchie en de parlementaire democratie door bloed en tranen herkregen is. Dan zeg ik altijd: “Je moet altijd jezelf verplichten om één keer per jaar al diegenen die het hoogste offer, namelijk hun leven, voor onze vrijheid gegeven hebben, gaan herdenken. Dat betekent ook steun voor de mensen die familieleden hebben moeten verliezen.”

Ook al heb je als vakman in Oost-Duitsland een baan, een huis, een pensioenregeling etc., maar je hebt geen vrijheid, je kunt niet vrij praten met je buurman, bang dat hij van de geheime politie is, dan verlaat je toch huis en haard om naar West-Duitsland te vertrekken. Dan blijkt vrijheid een heel groot goed.

Nu komen Oostduiters in een markteconomie terecht, met vraag en aanbod, waardoor alles veel duurder is. Zie je, je bent er nog lang niet.

Als we onze ogen niet sluiten voor de werkelijkheid, dan zien we toch om ons heen neofascistische tendensen.
Ook in Nederland moeten we opletten: toenemende polarisatie, toenemende prevalering van het partijbelang boven het algemeen belang. Buiten parlementaire acties, niet door de wet verboden maar wanneer daardoor belangen van anderen worden geschaad, dient er ingegrepen te worden. Je moet waakzaam blijven.

Is Uw karakter veranderd door de oorlog?

Ik heb wel meer inzicht gekregen. Je kan wel zeggen dat ik niet zo veel vertrouwen meer heb in de mensheid. Toen de oorlog was afgelopen had men hoge verwachtingen. We waren allen één geworden en hoopten er het beste van, maar we zijn zeer teleurgesteld.

Ik geloof dat zolang er in andere landen miljoenen mensen sterven, dat je nooit een eerlijke wereld krijgt met vrede, vrijheid en gerechtigheid. Die ondervoede mensen kijken met andere ogen naar ons. Er worden daar meer tranen gevloeid van verdriet dan voor vreugde.

Wat vindt U van de antisemitisme in andere landen? Vindt u het overdreven als men Hitler met Le Penn (vertegenwoordigt Frankrijk in het Europees Parlement) wilt vergelijken?

Ik kan (en wil liever) niet beoordelen wat in Frankrijk gebeurt.

Wat vindt U van de houding van de Joden in Israël?

Ik zou ‘ns willen dat ze zelf met een oplossing komen. Want Amerika heeft ze altijd gesteund. Er moet een uitweg komen waarbij én de Joden én de Palestijnen tevreden kunnen zijn.

Wat vindt U van de afschaffing van het leger?

Als het zo wordt zoals de bedoeling is, kan het leger best nuttig zijn voor andere doeleinden. Maar wat ik persoonlijk een rotgevaar vind, zijn landen als Iran, Irak en Libië. Voor die mensen moeten we oppassen dat zij niet over atoomwapens beschikken, wanneer wij ze allemaal hebben afgeschaft. Wij moeten wapens hebben om te kunnen zeggen: “En nu is het afgelopen!“

Wat vindt U van de verdere veranderingen binnen Europa (dankzij Gorbatsjov)?

Die Gorbatsjov komt bij mij over als een man die het goed wil doen. Laten we eerlijk wezen: we hadden toch nooit gedacht dat zoiets zou gebeuren? Als er in Polen of in Hongarije een opstand kwam, dan zouden de bloedige tanks van de Sovjet-Unie het land binnenvallen. Dankzij de ‘glasnost’, de ‘perestrojka’ van Gorbatsjov heeft dit allemaal kunnen gebeuren. Dat heeft niemand verwacht, dat is een mijlpaal in de geschiedenis.
De bevolking van de Sovjet-Unie zou er verstandig aan doen om die man alle ruimte te geven! 40 jaar lang is die economie verpest.
Maar zij dreigen die man, die hun vrijheid geschonken heeft, zijn nek om te draaien. En als die het inderdaad allemaal goed meent, dan zeg ik: “Da’s gemeen!”
Ik vind het zo erg voor een man met goeie wil dat hij met zoveel tegenslagen te maken heeft. Ik hoop dat die man het redt. Anders kun je nog heel rare dingen meemaken, want het leger is oppermachtig…
Onthoudt van mij deze spreuk: ‘Elk mens voelt zijn eigen leed het meest’…